Na de Tweede Wereldoorlog verlangden veel kunstenaars in West-Europa naar verandering, als reactie op de ontwrichte wereld waarin zij achterbleven. Zij hadden daarbij de radicale verandering van de maatschappij op het oog en wilden deze verwezenlijken door alles wat ‘hol en leeg’ was van zich af te werpen en te komen tot de diepste waarden van de kunst en het leven. De Westerse kunsttraditie wijzen zij af en kiezen in plaats daarvan voor een gevoeliger, intuïtiever, primitiever soort kunstschepping.
Na het openen van de grenzen in 1945 kunnen veel kunstenaars weer reizen en elkaar opzoeken. Velen van hen gaan naar Parijs, de stad die zij beschouwen als het artistieke centrum. Daar ontstaat ook de term ‘informele schilderkunst’. De Franse essayist Michel Tapié introduceert in 1951 op de expositie ‘Véhémences confrontées’ het begrip ‘art informel’ (kunst zonder vorm), waarbij hij informele schilderkunst omschrijft als een stijl die uitsluitend de handeling van het schilderen vooropstelt en waarbij pas tijdens dat proces, al dan niet spontaan, herkenbare vormen ontstaan. Deze stroming loopt parallel aan het abstract expressionisme, zoals dat in de VS door kunstenaars als Jackson Pollock en Mark Rothko werd geïntroduceerd. Als overkoepelend begrip worden beide stromingen onder de noemer ‘informele schilderkunst’ geplaatst, samen met gebruikte technieken als dripping (druppels en slierten verf op het doek laten vallen, spatten), action painting (de spontane handeling van het opzetten van verf zonder vooropgezet plan: druppelen, zwaaien, slingeren) en materieschilderen (het toevoegen van aardse materialen aan de verf). Nederlandse kunstenaars die tot deze stroming worden gerekend zijn de leden van CoBrA, maar ook Armando, Bram Bogart, Jaap Wagemaker, Wim de Haan, Jan Schoonhoven, herman de vries en Willem de Kooning.
Op 16 juli 1948 wordt de Nederlandse Experimentele Groep opgericht door onder anderen Karel Appel, Constant Nieuwenhuys, Corneille, Anton Rooskens, Eugène Brands en Theo Wolvecamp. Op 8 november 1948 gaat deze groep gedeeltelijk op in de internationale CoBrA-beweging, waarvan de drie laatstgenoemde kunstenaars slechts kort deel uitmaken: na de grote, nogal rumoerig verlopen CoBrA-tentoonstelling in het Stedelijk Museum in november 1949 besluiten zij zich terug te trekken.
Het manifest dat Constant opstelt voor de Nederlandse Experimentele Groep, en dat tijdens de CoBrA periode nog steeds nog steeds van groot belang is, vermeldt onder andere: ‘Het kind kent geen andere wet dan zijn spontaan levensgevoel en heeft geen andere behoefte dan dit te uiten. Hetzelfde geldt voor de primitieve culturen, en het is deze eigenschap ook, die deze culturen een zo grote bekoring verleent voor de mens van heden die in een morbide sfeer van onechtheid, leugen en onvruchtbaarheid moet leven’. (…) ’Een schilderij is niet een bouwsel van kleuren en lijnen, maar een dier, een nacht, een schreeuw, een mens, of dat alles samen’.
Jaap Wagemaker krijgt in dezelfde periode bekendheid als materieschilder. In die hoedanigheid behoort hij samen met Jean Dubuffet, Alberto Burri en Antoni Tàpies tot de kleine groep kunstenaars die deze stroming vanaf het einde van de jaren vijftig wereldwijd vertegenwoordigen. De materie (meestal basale aardse materialen als zand, leisteen, schelpen en jute) wordt aan de verf toegevoegd en als doel en middel gebruikt voor de kunstwerken. In 1958-1959 komt Wagemaker tot een hoogst persoonlijke vorm van materieschilderkunst: zijn werken wekken de indruk te zijn ontstaan uit een organisch proces. Het lijkt of men kijkt naar kraters, gestold magma en maanlandschappen. In tegenstelling tot het proces van action painting van bijvoorbeeld Karel Appel en Jackson Pollock wekken de werken van Wagemaker de indruk dat zij zonder tussenkomst van de mens tot stand zijn gekomen.
De schilder, beeldhouwer en assemblagekunstenaar Wim de Haan is, met Jaap Wagemaker en Bram Bogart, een van de belangrijkste Nederlandse materieschilders. In de materieschilderkunst werd gebruik gemaakt van de plastische effecten en beeldende kracht die materialen kunnen hebben. Dit resulteerde veelal in kunstwerken waarin naast pasteus en expressief opgebrachte verf ook andere materialen (zand, metaal, hout etc.) zijn verwerkt. Het materiaal waaruit het kunstwerk bestaat wordt beschouwd zowel als vorm als inhoud, inspiratiebron en doel. De Haan bewoog zich in kringen van de Informele Groep en was in de jaren 1958-’59 lid van Liga Nieuw Beelden. Hij is eens ‘de eenzame zoeker naar de oorsprong’ genoemd.
Alle naoorlogse vormen van informele schilderkunst zijn in één woord te vangen onder ‘vrijheid’. De moderne kunst lijkt haar tot credo te hebben verheven. Met het loslaten van de werkelijkheid, van de natuurgetrouwe verbeelding, zijn de mogelijkheden nagenoeg onbegrensd geworden, zowel in het gebruik van middelen en stijl als in de keuze van het onderwerp. Maar ook bij de interpretatie van het kunstwerk is oneindige vrijheid ontstaan – voor kunstenaar én beschouwer. Iedere schilder of beeldhouwer bepaalt zelf wat hij wil afbeelden, hoe dit vorm krijgt en welke betekenis er aan verleend moet worden. Daarbij is er ruimte voor de mening van een ander, die vanuit zijn eigen belevingswereld het werk bekijkt.