Al in de 17e eeuw trokken kunstenaars vanuit binnen- en buitenland naar de Noordzeekust, waar ze inspiratie opdeden voor het schilderen van strandgezichten. Vissers, maar ook flanerende burgerlieden werden geliefde onderwerpen. In de 18e eeuw taande de belangstelling voor het strandgezicht, om vervolgens in de 19e eeuw weer tot bloei te komen. Dit was het gevolg van een groeiende internationale herwaardering voor de schilderkunst van de Gouden Eeuw, maar ook van sterke gevoelens van nationalisme in Nederland. In de ‘eigentijdse’ schilderkunst werden onderwerpen favoriet die ook in de 17e eeuw populair waren, zoals het strandgezicht, waarin de eeuwenlange verbondenheid van het Hollandse volk met de zee en visserij tot uitdrukking kwam.
Het vissersgenre
In de buitenlandse romantiek maakten schilders van het strand soms het toneel van dramatiek, waar in vliegende storm schipbreuken plaatsvonden. In Nederland overheersten echter rustiger strandscènes, met schepen veilig op het droge en de alledaagse bedrijvigheid van vissers. Andreas Schelfhout en zijn tijdgenoten waren daarvoor vaak in Scheveningen te vinden. De mens vormt in deze romantische strandgezichten niet het hoofdmotief, hoewel hij belangrijk is als verhalend element. In de tweede helft van de 19e eeuw krijgen de vissers bij de uitbeelding van het strandleven een hoofdrol en ontstaat het vissersgenre. Daarbij werden veelal vredige strand- en interieurtaferelen geschilderd, maar soms ook beladen voorstellingen, vol vissersleed.
Het mondaine strandleven
En dan, aan het einde van de 19e eeuw, verschijnen er vrolijke taferelen van strandwandelaars, zwemmers en zonnebaders, en van kinderen, spelend in het zand. Deze veranderende weergave werd veroorzaakt door de opkomst van de badcultuur. Naar Engels voorbeeld ontstonden in de eerste decennia van de 19e eeuw badplaatsen langs de Noordzeekust. In Nederland waren de vissersdorpen Scheveningen (1818) en Zandvoort (1824) de eersten. De opening van het Stedelijk Badhuis in Scheveningen in 1828 speelde een belangrijke rol bij de ontwikkeling van het badleven in Holland. Badkoetsen verschenen en rieten strandstoelen voor de dan nog van top tot teen geklede strandbezoekers. Kunstenaars, zoals die van de Haagse School, trokken regelmatig naar Scheveningen en Katwijk, maar ook naar IJmuiden, Noordwijk en Zandvoort, om dit levendige strandleven in een vlot penseel vast te leggen. Katwijk was rond 1900 een ware kunstenaarskolonie, die Nederlandse, maar ook veel buitenlandse schilders trok. Verder naar het zuiden lokten Veere en Domburg rond de eeuwwisseling vele luministen, die gefascineerd waren door het heldere Zeeuwse licht.
Bomschuit of badgast
Het vissersleven bleef begin 20e eeuw bij schilders in zwang, maar badgasten en bijbehorend vertier vormden steeds vaker een favoriet onderwerp. Schilders die kozen om het vissersleven te schilderen vonden tot de Eerste Wereldoorlog op het strand nog voldoende inspiratie. Daarna werden de bomschuiten vervangen door gekielde zeilloggers, die moesten uitwijken naar havens, waarmee de pittoreske stoffering voor vissersscènes van het strand verdween. Andere schilders voelden zich echter meer aangetrokken door het mondaine badleven. Bij hen en de latere modernen geen vissers of schepen meer: in de 20e eeuw is het strand het rijk van de zee- en zonminnaars geworden en breidt het zich uit tot aan de kusten van Zuid-Frankrijk, Spanje en Italië.