Een bevroren vaart die tot in het oneindige voert, een koek-en-zopietent, vastgevroren schuiten en schaatsers; samen verbeelden ze het ijsgezicht zoals men dat graag ziet. Al in de 17e eeuw specialiseerden schilders zich in winterlandschappen die de koper als typisch Hollands ervoer. Hendrick Avercamp werd beroemd met zijn ijsvermaak en schaatsers, waar hij in zijn directe omgeving voorbeelden voor vond. In de 19e eeuw, toen veel Nederlandse kunstenaars bewust aansluiting zochten met de schilderkunst van de 17e eeuw, was het ijsgezicht een populair en veel beoefend genre.
De ‘Claude Lorrain der wintergezichten’
Andreas Schelfhout was in de vroege 19e eeuw een van de meest beroemde ijsgezichtenschilders, door critici lovend de ‘Claude Lorrain der wintergezichten’ genoemd. Niemand overtrof hem in de weergave van het diepzwarte, spiegelende ijs, de grillige scheuren en schaatssporen, het spel van licht en schaduw en hoge, spectaculaire wolkenluchten. Ook de verfijnde uitwerking en realistische details waren redenen voor zijn populariteit. Schelfhout had veel leerlingen, onder wie Charles Leickert, Nicolaas Roosenboom en Johannes Franciscus Hoppenbrouwers, die hun leermeester wat compositie en uitwerking betreft trouw bleven volgen. Heel anders was dat met zijn leerling J.B. Jongkind. ‘Schaatsers en duwslede op bevroren vaart’, geschilderd in 1844, is een van zijn vroegste ijsgezichten en nog geheel onder invloed van Schelfhout ontstaan. Jongkind werkte toen nog op het atelier van de meester, hoewel hij al enige bekendheid begon te krijgen. Twee jaar later, in 1846, vertrekt hij naar Frankrijk. Hij blijft daar Hollandse ijsgezichten schilderen omdat die bij de Fransen zeer geliefd zijn. Maar de precieze penseelvoering en romantische compositie van Schelfhout zijn ver te zoeken. Die heeft hij verruild voor de snelle, losse toetsen die hem de reputatie van voorloper van het impressionisme zouden bezorgen.
Haage School, impressionisten en luministen
De schilders van de Haagse School trekken eropuit om de natuur ‘en plein air’ vast te leggen, maar voelen zich minder aangetrokken tot bevroren vaarten en ijspret. Schilders als Anton Mauve en Louis Apol schilderen weliswaar het winterse landschap, maar de nadruk ligt op de verbeelding van de stemming in de natuur. Toch zijn er ook tijdgenoten die de Hollandse ijspret aangrijpen om de speciale lichtval en de indruk van het moment vast te leggen. De Rotterdammer J.H. van Mastenbroek werd voor zijn ijsgezicht mogelijk beïnvloed door Jongkind, die bevriend was met zijn vader. Maar hij was ook een actief schaatser, die ’s winters regelmatig de ijzers onderbond op de Rotterdamse plassen of tochten maakte door het besneeuwde Zuid-Hollandse polderlandschap. Buiten maakte hij ter plekke schetsen, ‘impressies’, die hij uitwerkte op zijn atelier, met de indrukken nog vers op zijn netvlies. De Amsterdamse luminist H.J. Wolter schilderde vaak snel, buiten, om maar niets van de indrukken te missen die hij in dat korte moment kon opdoen. En hoewel de schaatsers duidelijk aanwezig zijn, is het verhalende element helemaal losgelaten en is het ijsgezicht een kleurige en tintelende impressie geworden van een zonnige, winterse schaatsdag op de Boerenwetering.