Schilderijen zijn gemaakt voor mensen. Om van te genieten, om bij weg te dromen of je tot nadenken te stemmen. En juist genreschilderijen roepen vaak iets expliciets op, omdat daarin het dagelijks leven, met mensen in de hoofdrol, verbeeld wordt. Het woord ‘verwantschappen’ typeert misschien wel het beste wat genreschilderijen zijn. Figuren die betrekking hebben op iets of elkaar. Mensen die communiceren, spelen, liefkozen, flaneren. Genreschilderijen zijn misschien wel de gezelligste schilderijen uit onze collectie.
Genrestukken, een benaming die pas in de 19e eeuw wordt bedacht voor ‘alledaagse’ voorstellingen, zijn er in allerlei varianten. In onze collectie kunnen onder ‘Genre’ boeren- en visserstaferelen gevonden worden, cafés en terrassen, dierentuinen, feesten, kaarslichttaferelen, modeschilderijen en sport- en theatervoorstellingen. Ook humoristische voorstellingen met hofmakerij of afgewezen aanbidders worden tot het onderwerp ‘Genre’ gerekend. In de brede betekenis van het woord zijn genrestukken eigenlijk van alle tijden. De vroege Egyptenaren waren al meesters in het verbeelden van bijvoorbeeld farao Achnaton, omgeven door zijn hofhouding of vrouw Nefertiti en kinderen. In prehistorische grotten zijn schilderingen gevonden van groepen jagers die met speren achter een prooi aangaan. Ook later, als de Westerse kunst vooral in het teken van het christelijk geloof staat, wordt er allerlei ‘gezelligheid’ toegevoegd aan taferelen van de Heilige Familie of voorstellingen uit het Oude Testament. In feite kan men zeggen dat genrestukken ook binnen veel andere onderwerpen voorkomen. In een romantisch ijsgezicht van Andreas Schelhout vormen schaatsers bij een koek-en-zopie een genrestukje op zich, maar zij zijn ondergeschikt aan het winterlandschap. Veel schilders in de 19e eeuw hielden ervan om met kleine, verhalende scènes hun marines, landschappen en stadsgezichten te verlevendigen. Bij het impressionisme en de stromingen erna vervagen de grenzen van het typische genrestuk. Het onderwerp raakt meer ondergeschikt aan de manier waarop het geschilderd is.
Vanaf de 16e eeuw komt het dagelijkse leven van de gewone man in de mode als onderwerp voor een schilderij, naast de bestaande religieuze, mythologische, historische thema's en portretkunst. Geschilderde alledaagse voorstellingen noemt men genrestukken of genretaferelen. De genrekunst bloeit in Nederland tijdens de 17e eeuw door kunstenaars als Frans Hals, Judith Leyster, Johannes Vermeer, Pieter de Hooch en Jan Steen. We zien in hun schilderijen huiskamer-, keuken- en kroegscènes, welke soms een dieperliggende opvoedende betekenis hebben.
In de 18e en 19e eeuw werd ook in Frankrijk en Engeland het genrestuk populair. Het genre kreeg die benaming pas in de 19e eeuw. De genreschilderkunst is dus al herkenbaar in de late 16e eeuw maar kende een hoogtepunt in de 19e eeuw. Het aantal onderwerpen is zeer gevarieerd, maar toch zijn er meerdere vaak terugkerende thema's te onderscheiden: huiskamer- en salontaferelen, keukenscènes, markten en herbergen en voorstellingen van figuren uit diverse beroepen. De afgebeelde personen waren meestal anoniem, hoewel er ook gevallen zijn waarin wel bij name bekende personen zich lieten afbeelden bij alledaagse bezigheden. In dat laatste geval spreekt men wel van 'genre-achtige' stukken.
In de 19e en 20e eeuw kreeg het genrestuk een extra dimensie. Deze periode wordt onder andere gekenmerkt door de opkomst van het socialisme en daarmee de aandacht voor het lot van de arbeidende klasse. Een bekend voorbeeld van wat een genrestuk uit deze periode kan worden genoemd is De aardappeleters van Vincent van Gogh.