De eerste helft van de 19e eeuw was de bloeitijd van de romantiek. De schilderkunst uit deze periode was aanvankelijk sterk geënt op die van de Gouden Eeuw. Dit was enerzijds het gevolg van de waardering in binnen- en buitenland voor Hollandse 17e-eeuwse meesters. Daarnaast was er in ons land sprake van een groeiend nationalisme, gevoed door de Franse napoleontische overheersing (1795-1813) en nog versterkt door de afscheiding van België in 1830. Op zoek naar een eigen identiteit keek men met trots terug op de Gouden Eeuw, een periode van grote welvaart: Holland beheerste de wereldzeeën, kunstenaars als Rembrandt en Frans Hals schilderden hun beroemdste doeken en op de Dam werd het bovenmaatse Raadhuis (later Paleis) gebouwd, als symbool van macht en voorspoed van de Republiek. De romantische schilders lieten zich inspireren door de onderwerpen die in de 17e eeuw geliefd waren, zoals interieur, landschap, stadsgezicht, zeegezicht en genrestuk. De romantische levenshouding was een reactie op het rationalistische denken van de 18e-eeuwse Verlichting.
Op zoek naar het ideale landschap
Het romantische gevoel en denken richtte zich op de natuur. De landschapschilder werd getroffen door de grootheid daarvan, door haar serene schoonheid, maar ook door haar grilligheid en soms verwoestende kracht. Razende stormen, dreigend onweer, barre vrieskou en soms schipbreuken maakten in de kunstenaar heftige emoties los. Maar ook de stille, ongerepte natuur kon hem diep raken: mysterieuze maannachten, bijna lege ijsvlaktes in de late namiddagzon en idyllische berglandschappen bij een ‘gouden’ zonsondergang. In de landschapschilderkunst stond de nietigheid van de mens ten opzichte van de overweldigende natuur centraal. Groots opgezette panoramische vergezichten, zoals die van Andreas Schelfhout, en bosgezichten met indrukwekkende wodanseiken van B.C. Koekkoek en zijn leerlingen getuigen hiervan. Het romantische landschapschilderij is geen exacte weergave van de natuur zoals die zich aan de schilder voordeed. Het lijkt bedrieglijk natuurgetrouw geschilderd, maar is in feite een samengesteld geheel van de fraaiste delen van de werkelijkheid. Daartoe moest de natuur bestudeerd en geschetst worden. Schilders maakten op hun tochten studies, vaak spontane indrukken, die zij in het atelier gebruikten om geïdealiseerde voorstellingen te creëren. Schoonheid en welvoeglijkheid werden belangrijk gevonden, een schilderij moest aangenaam zijn om naar te kijken en de werkelijkheid in schoonheid overtreffen.
Schilders in andere genres werkten ook volgens dit ideaal. Zo waren, voor zover men nu kan nagaan, stadsgezichten soms topografisch correct, maar meestal sleutelden de schilders aan een compositie totdat een fraai geheel werd verkregen. Het historiserende Hollandse stadsgezicht was in de 19e eeuw erg geliefd, zowel in eigen land als daarbuiten. Een van de belangrijkste vertolkers van het stadsgezicht was de Amsterdamse Cornelis Springer. Vanaf ongeveer 1875 schilderde hij minutieus stadsportretten met centraal in het beeld een raadhuis of rijke koopmanshuizen in Hollandse renaissancestijl, vaak gestoffeerd met figuren in 17e-eeuwse kledij. Daarbij verfraaide hij de werkelijkheid enigszins door veranderingen in de compositie en het weglaten van storende, eigentijdse elementen. Met het afbeelden van de 16e- en vroeg-17e-eeuwse gebouwen speelde hij in op de groeiende belangstelling van kopers voor het eigen verleden. Geliefd was Springer ook om zijn realistische details en levendige stoffering, ontleend aan het leven van alledag.
Dit vond men bijvoorbeeld ook in het strandgezicht. Maakten in de Engelse en Franse romantiek schilders van het strand soms een toneel van dramatiek en doodsstrijd, waar in vliegende storm schipbreuken plaatsvonden, in de Nederlandse romantiek overheersten de rustiger strandscènes, met schepen veilig op het droge en de alledaagse bedrijvigheid van vissers . Interieurscènes waren een afspiegeling van het burgerlijke conservatisme in deze tijd. De 17e eeuw diende ook hier als voorbeeld: kijkjes in Oudhollandse burgerhuizen, met figuren in dito kledij, strenge houten meubelen, zwart-witte tegelvloeren en glas-in-loodvensters. Maar ook kerkinterieurs à la Pieter Jansz. Saenredam en Emanuel de Witte werden geschilderd. Naast historiserende 17e-eeuwse voorstellingen vindt men in de romantiek latere woonstijlen terug in schilderijen van rococo-, neoclassicistische of biedermeierinterieurs.
De romantische hang naar het verleden en verheerlijking van de natuur manifesteerde zich als politiek, maatschappelijk en cultureel fenomeen. Uit het bovenstaande blijkt dat ook de schilderkunst uit de eerste helft van de 19e eeuw hierdoor verregaand beïnvloed is. Niet alleen schilderden kunstenaars historiestukken, met het glorieuze nationale verleden als onderwerp, ook werd er op andere manieren een geïdealiseerd, typisch (Oud)hollands sfeerbeeld gecreëerd.