Er bestaat een verhaal van de Romeinse schrijver Plinius over de Griekse schilder Zeuxis, die zijn druiven zó echt en natuurgetrouw kon schilderen dat vogels erin wilden pikken. Dit realistische, en in detail nabootsen van de natuur werd door latere schilders als een uitdaging overgenomen. In de Nederlandse schildertraditie was het uitbeelden van de werkelijk heid ‘naar het leven’ vanaf de 15e eeuw als dominante factor aanwezig, totdat het impressionisme van de 19e eeuw daar een eind aan maakte. Het accent lag in het Franse impressionisme en de Haagse School immers op het snel registreren van de effecten van het licht in een losse penseelstreek, wat geen ruimte liet voor het uitwerken van vormen. Met de kleur- en vormexperimenten van het daaropvolgende neo-impressionisme, luminisme, kubisme en expressionisme verwijderde de schilderkunst zich in de vroege 20e eeuw steeds verder van de natuurgetrouwe weergave van de werkelijkheid. Daar kwam in ons land rond 1925 verandering in. Tegenover de gevoelsontladingen van het expressionisme creëerde een groep schilders in de jaren ’20 en ’30 van de 20e eeuw een op objectieve registratie gebaseerd beeld van de realiteit. Aangenomen wordt dat dit nieuwe realisme, ook nieuwe zakelijkheid genoemd, aangewakkerd werd door de economische crisis en politieke instabiliteit in het interbellum. De sfeer van de tijd met zijn onzeker - heden leek eerder te vragen om een terugkeer naar tradities dan om nog meer experimenten. Samen met het magisch realisme en surrealisme vormde de nieuwe zakelijkheid tussen 1925 en 1945 het gezicht van het realisme in Nederland.
De term ‘nieuwe zakelijkheid’ was afkomstig uit Duitsland, waar rond 1925 met ‘Neue Sachlichkeit’ een opkomende realistische trend onder schilders, architecten en fotografen werd aangeduid. In 1929 werd deze beweging op een tentoon stelling van De Onafhankelijken in Amsterdam in ons land gepresenteerd, naast werk van gelijkgestemde Neder landse schilders als Harmen Meurs, Wout Schram en Raoul Hynckes. Geliefd onderwerp van deze kunstenaars was het stilleven van alledaagse voorwerpen. Daarnaast schilderde men stadsgezichten; landschappen en figuren komen aanzienlijk minder voor. Hoewel er naar objectiviteit werd gestreefd is van een volstrekt neutrale weergave van het onderwerp dikwijls geen sprake. Zo lijkt Jan van Tongeren zich meer bezig te houden met de rangschikking van vormen en kleuren op het platte vlak dan met het maken van een exacte kopie van de werkelijkheid, hielden Charley Toorop en Rebecca van Gelder zich bezig met de expressie van gevoelens en verwerkten schilders als Chris Beekman, Harmen Meurs, Jan van Hell en Peter Alma maatschappijkritiek in hun werk.
Verder in het verwerken van concepten en ideeën gingen rond 1930 de Nederlandse magisch realisten. Hun schilderijen zijn objectief en natuurgetrouw geschilderd, maar doordat zij delen uit de werkelijkheid tot een onwerkelijk geheel samenvoegen roept hun werk een gevoel van vervreemding en onbehagen op. ‘Het magisch realisme bedient zich van voorstellingen die wel mogelijk maar niet waarschijnlijk zijn’ zei Pyke Koch hierover. Behalve Koch behoren Carel Willink en Raoul Hynckes tot deze stroming. Soms worden ook Dick Ket en de late Wim Schuhmacher in dit verband genoemd. Veel kleiner van omvang in Nederland was het in 1924 door André Breton gelanceerde en wijdvertakte surrealisme. De beweging concentreerde zich in de jaren ’30 in Utrecht rond de schilders Joop Moesman, Willem van Leusden en Gerrit van ’t Net. Zij creëerden wonderlijke combinaties van voorwerpen die zij uiterst gedetailleerd en realistisch weergeven.
Buiten het nieuwe realisme valt het werk van de Edese schilder Jan Eversen, die het realisme van de Hollandse 17e-eeuwse stillevenschilders trachtte te evenaren. Als bewonderaar van Willem Kalf, Jan Davidsz. de Heem en Willem Claesz Heda bestudeerde hij hun schilderprocedé om te ontdekken hoe stofuitdrukking en licht door hen werden verbeeld en paste dit vervolgens in zijn eigen stillevens toe. Een aantal voorwerpen die hem dierbaar waren beeldde hij regelmatig af zoals een tinnen Rembrandtkan, Westerwald kruiken, Wanli kommen en een Venetiaans glas. Zijn vakmanschap en kennis van de 17e-eeuwse schildertechniek waren een voorbeeld voor de jongere Henk Helmantel. In zijn gedetailleerd geschilderde stillevens besteedt hij aandacht aan compositie, lichtval en de harmonie tussen de doorleefde voorwerpen die hij afbeeldt.