De figuratie is een constante in de Nederlandse beeldende kunst van de 20e eeuw, ook na de Tweede Wereldoorlog, wanneer experiment en abstractie de boventoon gaan voeren.
Protest tegen abstractie
Soms is de figuratie een vorm van protest tegen het monopolie van de abstractie. Zo werd in 1945 door Kees Verwey en Otto B. de Kat de Hollandse Aquarellistenkring opgericht, waarvan de kunstenaars zich in sterke mate baseerden op de zichtbare werkelijkheid en zich richtten op traditionele onderwerpen als het landschap en het stilleven. In korte tijd sloten vele kunstenaars zich aan, onder wie Kees Andréa, Jan Wiegers en Matthieu Wiegman. In Amsterdam formeerden zich in 1948 de Realisten, met Nicolaas Wijnberg, Theo Kurpershoek en Hans van Norden als initiatiefnemers. Zij wilden expressieve figuratieve kunst ontwikkelen als tegenhanger van de abstractie. Jaarlijks volgden tentoonstellingen van een wisselend samengestelde groep met deelnemers als Jan van Heel, Herman Berserik en Kees Andréa. Hoogtepunt was de tentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam in 1951. In het ‘hol van de leeuw’, want onder leiding van Willem Sandberg was dit museum destijds ook een platform voor de CoBrA-beweging.
Eigen weg
Daarnaast zijn er de kunstenaars die het realisme, de Nieuwe Zakelijkheid, het surrealisme en het magisch realisme voortzetten dat een aanvang nam in de jaren ’30 van de 20e eeuw, bijvoorbeeld Charley Toorop, Edgar Fernhout, Ger Gerrits en Gerard Röling. En de schilders die hun eigen weg zoeken binnen de figuratie, zoals Jan Voerman jr., Sal Meijer, Jan Bogaerts, Ferdinand Erfmann, Harm Kamerlingh Onnes, Anton Heyboer, Henk Helmantel en Erik Andriesse. Opvallend is dat na 1945 veel beeldhouwers vasthouden aan het ambacht en een figuratieve stijl, zoals Mari Andriessen, Charlotte van Pallandt, Piet Esser, Hildo Krop, Han Wezelaar en Theresia van der Pant.