Toon Kelder behoort tot de schilders die aan het begin van de 20e eeuw hun eigen stijl ontwikkelden onder invloed van de avant-gardeschilders in Parijs. Daarnaast werd hij gedreven door een voortdurende drang tot vernieuwen. In de jaren twintig schilderde hij bloemen, figuren, naakten en stadsgezichten in expressieve en forse toets en kleuren, kenmerkend voor de Bergense school. Daarna, tussen 1930-1945 volgde een tijd waarin zijn werk steeds fantasievoller en ijler van karakter werd. Dromerige ideaalbeelden van ruiters, amazones, muzikanten, paarden en groepen naakten in arcadische landschappen, geschilderd in blonde tonen of amberkleuren. ‘Verdroomde werkelijkheid’ noemde criticus Jan Voskuil dit soort schilderijen bewonderend. Dit gold ook voor Kelders naakten en fantasiebeelden, ontleend aan Bijbelse verhalen en mythologie. Etherische vrouwelijke naakten, waar zijn vrouw Alexandrine vaak voor poseerde, in sierlijke houdingen, staand, liggend of zittend. Het zijn subtiele, gestileerde schilderijen, de achtergrond licht van toon en de figuren geschilderd in zachte, wazige tinten, waardoor ze haast abstract van kwaliteit lijken. Zij kenmerken zich door een benadrukking van de vrouwelijke vormen. Dit was voor Kelder belangrijker dan de gezichtsuitdrukking van het model; de uitgesproken rondingen symboliseren de sensuele vrouwenfiguur. Met dit werk oogst hij veel succes, zowel bij critici als bij het publiek. Kasper Niehaus schrijft in 1942 over Toon Kelder in Levende Nederlandsche Kunst, 1942. ‘(…) er wonen zoo te zeggen twee zielen in de borst van dezen schilder: die van een realist en een romanticus.’ Toch, altijd op zoek naar vernieuwing, gooit hij na 1946 opnieuw het roer om. Als hij in 1947 tijdens een groepstentoonstelling in het Amsterdamse Stedelijk Museum met zijn ‘oude, weelderig’ werk geconfronteerd werd, vindt hij het zelf niet de minste moeite meer waard. Hij kwalificeert het als ‘flauwekul’, dat er maar eens uit moet. In het persoonlijk expressionisme was hij kennelijk vastgelopen, zo erg dat hij ouder werk terugkocht en het zelfs vernietigde. Zijn voorstellingen versoberen en diffuse kleuren maken plaats voor begrensde kleurvlakken. Penseeltekeningen in vloeiende lijnen – schilderen deed hij niet meer – markeren de overgang. Onder invloed van de École de Paris abstraheert Kelder vorm en kleur en werkt steeds meer abstract om de essentie van zijn onderwerpen weer te geven. Eind jaren veertig wordt Kelder ook beeldhouwer. Zijn sculpturen ogen abstract, maar het uitgangspunt blijft altijd een motief uit de natuur; vogels, ruiters, maskers en vrouwenlichamen. Kelder verzucht dan dat hij ‘eindelijk iets maakt dat de moeite waard is.’
Geboren in Rotterdam doorliep Kelder daar, en ook in Den Haag, de Academie voor Beeldende Kunsten. Na een aantal reizen naar Spanje, Frankrijk en Noord-Afrika vestigde hij zich in 1924 in Den Haag, waar hij in 1925 met Alexandrine Gortmans in het huwelijk trad. Zij was, behalve echtgenote, ook de muze van Kelder. Na een reis naar Frankrijk in 1960 zou zij daar haar kunstzinnige inspiraties ontdekken en beginnen met schilderen van de exotische natuur, die haar zoveel deed denken aan haar geboorteland Indonesië. In het Haagse schildercircuit heeft Toon Kelder geen grote rol gespeeld. Hij had zijn vrienden meer in de academische en literaire hoek en leidde een redelijk sober leven. Kieskeurig voor bezoek was hij ook, je kwam niet zomaar bij hem binnen, slechts na telefonische afspraak. Omdat Kelder een echte francofiel was die veel Franse literatuur las en zelfs in het Frans correspondeerde, verwachtte hij van zijn bezoekers ook dat zij hun commentaar op zijn werk in het Frans gaven. De ramen van zijn atelier had hij geblindeerd, om maar zo weinig mogelijk afgeleid te worden en bij tijd en wijle vertoonde hij grillig gedrag dat snel in ruzie kon uitlopen.
Kelder bekommerde zich niet om de erkenning van het publiek, hij handelde uit principe vanuit innerlijke overtuiging en maakte alles ondergeschikt aan zijn kunst. Toch heeft hij gedurende zijn leven aan vele tentoonstellingen meegedaan en is zijn werk in menig museum terecht gekomen, zelfs het MOMA in New York dat een van zijn sculpturen als geschenk aanvaardde. Als hij na de oorlog alle kleur uit zijn gouaches verbant, wat uiteindelijk zou leiden tot geometrisch-abstracte gouaches in diepzwarte verf op wit papier, is hier slechts in kleine kring waardering voor. Haagse coryfeeën als kunstcriticus Jos de Gruyter, Wim Beeren, toen conservator in het Gemeentemuseum en kunstverzamelaar Frits Becht hadden wél bewondering voor Kelders visie en houding en steunden hem ook. Dit werk zou Kelder blijven maken tot zijn plotselinge dood in 1973, die slechts met een klein bericht, na zijn begrafenis, in een plaatselijke krant werd aangekondigd.