Théophile de Bock werkte aanvankelijk voor bij de Spoorwegen, waar hij tijdens het werk niet van zijn tekenspullen en verfkwast kon afblijven. Er kwam dan ook een abrupt einde aan zijn carrière. Hij kwam onder de hoede van de literator Johan Kneppelhout die zijn talent zag, maar de Bock was niet gecharmeerd van de bemoeizucht van zijn mecenas en besloot zijn eigen pad te volgen. Hij ging in de leer bij J.W. van Borselen in Den Haag en later bij de beroemde J.H. Weissenbruch. Maar het was vooral Jacob Maris die invloed op hem zou hebben. Vanaf het moment dat Maris in 1872 terugkeerde uit Barbizon waar hij in de bossen van Fontainebleau het schilderen naar de natuur en-plein-air had beoefend, was De Bock regelmatig in zijn atelier te vinden. Hier ontstond De Bock’s voorkeur voor het schilderen van bos- en duingezichten. De Bock was een groot bewonderaar van de schilders van de Franse School van Barbizon, vooral van Camille Corot, en maakte diverse reizen naar Barbizon. De invloed van de schilders van Barbizon is in veel van zijn schilderijen terug te vinden. In Nederland werd de natuur van de Veluwezoom rond Oosterbeek en Renkum een soortgelijke inspiratiebron.
De Bock was een snelle leerling en harde werker. Toen hij 21 jaar oud was hing zijn eerste schilderij op de tentoonstelling van Levende Meesters in Den Haag. Van 1877 tot 1881 huurde de Bock een atelier in Den Haag, samen met collega-kunstenaars Tony Offermans en Jozef Neuhuys. In Frankrijk ontmoette De Bock Vincent van Gogh tijdens een van de studiereizen. Het contact tussen hen werd nog eens verstevigd in de jaren 1881-1883 toen Van Gogh in Den Haag verbleef. Af en toe deed hij verslag aan zijn broer Theo over het ‘schilders temperament’ van De Bock, die ‘zijn laatste woord nog niet gezegd heeft’. Alleen in het schilderen van figuren vond Van Gogh dat De Bock wat tekort schoot.
De Bock was een geliefde gast in het Haagse verenigingsleven en een goed organisator. Toen Pulchri Studio weigerde het werk van vooruitstrevende kunstenaars waaronder ook van Gogh te exposeren, nam hij het initiatief tot oprichting van de Haagse Kunstkring. Hij was lid van Arti et Amicitiae in Amsterdam en de Hollandsche Teekenmaatschappij. Ook ging het hem financieel voor de wind. Zijn schilderijen, de verf nog vaak ‘nat’, verkochten goed, ook in Engeland, de Verenigde Staten en Canada. Daarnaast vroeg Hendrik Willem Mesdag hem om het schilderen van de lucht en de duinen op Panorama Mesdag voor zijn rekening te nemen.
Na een verblijf in Diepenveen, met uitstapjes naar de Zuiderzee en Zwartsluis, zijn ‘scheepstimmerwerfperiode’ zoals hij het zelf noemde, was De Bock op het eind van de jaren ’80 regelmatig aan het werk in de Oranjerie van kasteel Doorwerth, zijn ‘zomerresidentie’. In 1895 verhuisde het hele gezin naar het nabijgelegen Renkum. Daar werd hij ere-voorzitter van de kunstenaarsvereniging Pictura Veluvensis. De Bocks belang voor Gelderland ligt in de verbeelding van het Veluwse landschap. Was de Veluwezoom in het midden van de 19e eeuw al in trek bij kunstschilders met als centrale figuur J. W. Bilders, in het laatste kwart van deze eeuw had dit gebied met plaatsen als Oosterbeek, Renkum en Wolfheze opnieuw grote aantrekkingskracht. Nu vormde zich hier een kunstenaarskolonie rondom de Bock.
In 1902 verhuisde De Bock naar Haarlem. ‘Gelderland had op den duur iets zwaars.’ Hier overleed hij in 1904 op 53-jarige leeftijd.