De Amsterdammer Piet van Wijngaerdt wordt opgeleid aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten (1892-1897, waar hij les krijgt van Nicolaas van der Waay en Carel Dake. In die tijd is het onderwijs aan de academie nog gedegen en traditioneel. Vanaf 1899 verhuist het gezin naar de Helmersbuurt, waar Piet, toen 26 jaar, nog 27 jaar bij zijn ouders in huis zou blijven wonen. De familieband was hecht, vooral met zijn moeder en zus. Pas een half jaar na de dood van zijn moeder zou Piet, nog steeds ongetrouwd, op zichzelf gaan wonen in dezelfde wijk. Al na een maand op eigen benen trouwt hij met Christina Wellensiek, die een paar straten verderop woont. Samen betrekken zij een huis, ook in de Helmersbuurt. Vanaf 1908 huurt Van Wijngaerdt een atelier aan de Overtoom waar hij werkt, maar ook leerlingen ontvangt.
In 1901 trekt hij naar Parijs, nieuwsgiering naar het kunstklimaat daar in al zijn nieuwe vormen en kleuren, maar is na een paar maanden al weer terug in Nederland. Met zijn traditionele instelling vindt Van Wijngaerdt het werk van de Franse postimpressionisten teleurstellend. Hij beschouwt ‘werk en hunne methoden uitgesproken leelijk en maakt zich haastig weg uit de levensstemming en kunstatmosfeer dezer ontleders van den indruk’. (F.M. Huebner: Van Wijngaerdt ) Tot ca. 1909 zou Van Wijngaerdt zijn eigen weg volgen in het spoor van de Haagse School – de zeegezichten en wolkenpartijen, duinen en stranden met vissersboten en polderlandschappen met koeien. Voor het werk van de moderne schilders is er in die tijd nog nauwelijks aandacht. In die jaren ligt zijn werkterrein in de directe omgeving van Amsterdam en schildert hij op klein formaat bij de Overtoomse Sluis en het Jaagpad langs de Schinkel het polderlandschap met slootjes, rietkragen en bootjes langs de kant. In 1910 doet Van Wijngaerdt mee aan een tentoonstelling in Het Stedelijk Museum en exposeert landschapjes met titels als ‘Aan den plas, Onweersstemming en Schuitje in het riet’. Op dezelfde tentoonstelling hangen ook schilderijen van luministen waar Van Wijngaerdt van onder de indruk moet zijn geweest en hem doet beseffen dat hij ‘iets’ gemist heeft. Het jaar erop breekt hij met het impressionisme van de Haagse School en begeeft hij zich op de weg die zijn collega’s Leo Gestel, Dirk Filarski en Jan Sluijters al waren ingeslagen. In Van Wijngaerdt’s werk wordt dit zichtbaar in zijn kleurgebruik en het contrast van licht en donker. Zijn thema’s zijn veelzijdig, hij schildert bloemstillevens, boerengenres, figuurvoorstellingen, interieurs, landschappen, naaktfiguren, portretten, stadsgezichten en zelfportretten.
In 1913 wordt de Hollandsche Kunstenaarskring opgericht – een nieuwe lichting kunstenaars die zich afzet tegen de traditie van de Haagse School – en wordt de doorbraak van Van Wijngaerdt een feit. Naast Van Wijngaerdt zijn onder anderen Leo Gestel, Kees Maks, H.J. Wolter, Charley Toorop, Piet v.d. Hem, Piet Mondriaan en Charley Toorop lid van de kring. In die tijd komt Van Wijngaerdt in contact met de Franse kunstschilder Henri Le Fauconnier die vanwege de Eerste wereldoorlog eind 1914 naar Nederland gevlucht was. Le Fauconnier schrijft het manifest La sensibilité moderne et le tableau. Van Wijngaerdt is erg onder de indruk en herkent veel van zijn eigen ideeën over de schilderkunst. Als in 1916 Le Fauconnier zich in Amsterdam vestigt richten zij samen de kunstenaarsvereniging Het Signaal op en publiceert Van Wijngaerdt zijn denkwijze over vernieuwing in de kunst in het tijdschrift Het Signaal. In die tijd verandert ook Van Wijngaardts schilderstijl. We zien een gehele eigen stijl ontstaan met donkere en felle kleurcontrasten in grote vlakken die in de juiste verhouding, maar zonder belijning, op het doek verschijnen. Met deze nieuwe vorm van figuratief, donker expressionisme leggen Le Fauconnier en Van Wijngaerdt de theoretische basis voor de Bergense School, die enorme navolging krijgt. Bij de groep sluiten zich onder anderen Charley Toorop, Leo Gestel, Arnout Colnot, Dirk Filarski, Kees Maks, Jan Sluijters, Wim Schuhmacher, Germ de Jong en Harry Kuyten aan. Van Wijngaerdt zelf blijft een Amsterdamse kunstenaar hoewel hij wel degelijk in Bergen verbleef en daar ook schilderde.
Al vroeg is Van Wijngaerdt geliefd onder verzamelaars als J.F.S. Esser, Piet Boendermaker en J.A.C. van den Nieuwenhuysen. De oudste zus van laatstgenoemde start in 1913 met haar man Henry Werners het Museum Pension op de hoek P.C. Hooftstraat en Stadhouderskade. Van Wijngaerdt zorgt in elke kamer voor een schilderijtje, met achterop het kamernummer. Het meeste succes heeft hij in de 20er en 30er jaren, in de tijd dat hij regelmatig exposeert in musea, waaronder drie maal in Het Stedelijk Museum ( 1918, 1924 en 1935), kunstzaal Mak aan het Rokin en de Lakenhal in Leiden. In 1954 organiseert het Stedelijk Museum in Amsterdam ter gelegenheid van zijn 80e verjaardag nog een laatste tentoonstelling. Vanaf 1941 tot aan zijn dood woont Van Wijngaerdt in Abcoude, waar hij tot het eind van zijn leven actief bleef.