Philip Sadée, geboren in Den Haag in 1837, begon op zijn tiende al met tekenlessen. Zijn onderwijzer was Paul Tétar van Elven, oud leerling van Jacobus van den Berg. Bij deze laatste ging Sadée vanaf zijn veertiende in de leer om opgeleid te worden tot historieschilder. Daarnaast volgde Sadée ook klassen op de Haagsche Teekenacademie. Eenmaal in zijn eigen atelier aan het werk startte hij met het maken van historiestukken en maakte hij een reeks studiereizen met o.m. Willem Karel Nakken, Jacob Maris en Matthijs Maris.
Tijdens zijn reizen in Duitsland was Nakken zich gaan interesseren voor het eenvoudige volksleven en exposeerde in 1865 op de Tentoonstelling van Leevende Meesters in Amsterdam twee genrestukjes. Samen met zijn vriend Julius van de Sande Bakhuyzen trok hij in de winter van dat jaar naar Düsseldorf om lessen te nemen aan de Düsseldorfer Malerschule, bekend om zijn opleiding in de genre schilderkunst. Eenmaal weer terug in Nederland ontdekte Sadée, net als Jozef Israëls en Bernard Blommers, het vissersleven aan de kust in Marken, Zandvoort en later Scheveningen. Het vissersgenre, waarin de vrouw een grote plaats inneemt, zou zijn hoofdthema worden. In de maanden september en oktober was Sadée in Scheveningen te vinden om ter plekke de bedrijvigheid van het vissersvolk op het strand vast te leggen. In tegenstelling tot andere schilders, die een hoekje in hun atelier hadden met vissersattributen, had Sadée zijn eigen woning in Scheveningen.
‘Zonder vlijt geen zegen’ schreef Sadée op de eerste pagina van het schetsboek dat hij in 1869 begon. Een spreuk uit het vissersleven die de schilder helemaal paste, vlijtig als hij was. Sadée had veel aandacht voor de technische verfijning van zijn schilderijen en voor de losheid en natuurlijke bewegingen van zijn figuren. De schrijver Johan Gramm beschreef de werkwijze van Sadée als volgt: ‘eene of andere houding, naar het leven betrapt, heeft den kunstenaar getroffen.[…] Vlug en correct ontwerpt zijne teekenpen twee drie, vier omtrekken naar deze stand. Later wikt en weegt onze nauwgezette kunstenaar de verschillende studiën en kiest daaruit de houding, welke hem voor zijn groep het beste voorkomt.’
Sadée’s werk werd erg gewaardeerd vanwege de gladde, afgewerkte penseelstreek. Ook week hij af van de meer atmosferische stemmingskunst van de Haagse Scholers in zijn detaillering en een feller kleurgebruik. Meestal schilderde hij groepen op het strand of in de duinen, met de zee op de achtergrond; de vissersvloot die terugkeert of de visafslag op het strand. Vaak getuigde dit werk van sociaal engagement, in tegenstelling tot dat van zijn tijdgenoten, die meer oog hadden voor het pittoreske. Naast zijn geliefde thema van het strandleven schilderde hij ook een binnenhuisje of een kerkinterieur en stadsgezichten van de steden die hij tijdens een van zijn vele reizen bezocht; Maastricht, Den Haag, Nijmegen, Haarlem, Frankfurt, steden langs de Rijn waar hij met zijn vriend Julius van de Sande Bakhuyzen langs trok en Amsterdam. Op reis werd hij geïnspireerd door kerkhoven en de bedrijvigheid op de stations. Niet alleen de stations werden door hem afgebeeld, maar ook industriële onderwerpen; spoorbruggen, stoomboten, en treinen. Sadée was een individualist die zijn eigen weg ging en niet graag op de voorgrond trad en door zijn grote kennis van zaken – hij reisde veel en bezocht tentoonstellingen in binnen-en buitenland – was hij een autoriteit op gebied van moderne kunst. Zowel nationaal als internationaal (Schotland, Engeland en Amerika) ondervond hij veel waardering.