Matthijs Maris krijgt 1852-1855 zijn opleiding aan de Haagse Tekenakademie. Daarna kan hij dankzij een beurs van koningin Sophie, de echtgenote van koning Willem III, de opleiding aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen volgen. In 1858 keert hij weer terug naar Den Haag en werkt hij net als zijn broers Jacob en Willem in de realistische trant van de Haagse school. In zijn latere jaren, vanaf ca. 1875, noemt hij zijn kunst ‘de onvoltooide uitdrukking van zijn gedachten’. Al tijdens zijn leven is Maris een ‘cultfiguur’, vergelijkbaar met Vincent van Gogh later. Sprookjesachtige figuren, wonderlijke landschappen en mysterieuze scènes kenmerken zijn werk. Met deze droomgezichten benaderde hij de grenzen van het onherkenbare. Hiermee wordt hij door de symbolisten van eind 19e eeuw beschouwd als een voorloper in het idee dat kunst meer moest zijn dan alleen maar een weergave van de zichtbare werkelijkheid.
In 1869 trekt Maris op aandringen van zijn moeder en broer Willem naar Parijs, waar zijn broer Jacob al met succes aan het werk is. Matthijs voelt zich snel thuis in de stad, maar het contact maken met opdrachtgevers die aan zijn kunst willen verdienen verloopt moeilijk. Als Jacob in 1871 weer naar Nederland vertrekt breekt een eenzame periode voor Matthijs aan. Veel kunstenaars ondervinden in Parijs bittere armoede en Matthijs moet zich conformeren aan de smaak van het publiek om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Hij maakt dan werk zoals hij dat in zijn beginjaren deed en noemt deze schilderijen smalend ‘pot-boilers’. Zijn verdere leven zou het voor hem een probleem blijven om te schilderen wat zijn opdrachtgevers van hem vroegen.
In 1877 vertrekt Maris naar Londen waar hij tien jaar lang voor de handelaar Cottier ontwerpen voor glas-in-loodramen en kandelaars maakt. Als de verhouding met Cottier verslechtert gaat hij een contract aan met de Nederlandse kunsthandelaar E.J. van Wisselingh die ook in Londen woont en hem carte blanche geeft . In die jaren maakt hij kennis met de prerafaëlieten, de Engelse kunstenaars die zich afzetten tegen de academische kunst die in die tijd werd voorgeschreven door de Royal Acadamy of Arts. Zij werkten met eenvoudige, realistische composities, meestal genrestukken in donkere, bruinachtige tinten uitgevoerd. Om de symbolische betekenis van zijn voorstellingen te benadrukken verandert Maris geleidelijk aan zijn stijl; contouren vervagen en hij beperkt zich tot het gebruik van de kleuren grijs, bruin en geel. Portretten en figuren, waaronder een aantal dromerige bruidjes, schildert hij in grijsbruine tonen in meerder lagen over elkaar om de indruk te wekken dat het beeld in een ‘nevel’ gehuld is. Ook maakt hij gebruik van droge, rulle verf om dit effect te versterken. In die jaren is het aantal voltooide werken klein. Soms was hij jarenlang bezig aan een schilderij, omdat hij zoekend was, maar ook gehinderd door een snel verminderd gezichtsvermogen.
Maris bleef de rest van zijn leven onder tamelijk eenzame omstandigheden in Londen wonen, slechts een paar vrienden waren voor hem al genoeg. Hij leidde een sober leven en verafschuwde alles wat met geld had te maken. Hij overlijdt in Londen op 78-jarige leeftijd overleed, na een leven dat werd gekenmerkt door de hang naar vrijheid en zelfstandigheid. Een uitzonderlijke eenling die door zijn collega’s zeer werd bewonderd.