Marinus Adrianus Koekkoek, voor alle duidelijkheid doorgaans Marinus Adrianus II genoemd, behoort tot de vierde generatie van de schildersfamilie Koekkoek. Hij werd geboren in Amsterdam en leerde traditiegetrouw de fijne kneepjes van het vak van zijn vader Willem. Al jong ging zijn voorkeur echter uit naar het schilderen van landschappen, terwijl hij daarnaast vele uren doorbracht met het observeren en tekenen van de dieren in de Amsterdamse dierentuin. Aangestoken door het ‘biologisch reveil’ dat onder invloed van de onderwijzers E. Heimans en Jac. P. Thijsse in de hoofdstad ontstond ontwikkelde hij zich tot een liefhebber van de ‘kleine’ natuur, van de kleine dieren in hun natuurlijke omgeving op de bosgrond en in het lage struikgewas. De gelukkige combinatie van artistieke aanleg en nauwkeurig observatievermogen leidde tot opdrachten voor het illustreren van wetenschappelijke publicaties in binnen- en buitenland. De belangrijkste daarvan is het standaardwerk ‘Ornithologia Neerlandica’ (1929-1939), beter bekend als ‘De Vogels van Nederland’ van prof. E.D. van Oort, waarvoor de schilder tussen 1922 en 1935 alle 407 illustraties maakte. Daarnaast was hij vanaf 1918 twintig jaar als wetenschappelijk tekenaar in dienst van het Natuurhistorisch Museum in Leiden. Daar worden nu de vogelplaten voor bovengenoemde publicatie bewaard, naast een serie platen van Nederlandse zoogdieren die Koekkoek maakte voor een latere, nooit verschenen publicatie van Van Oort. Als vrij kunstenaar schilderde hij impressionistische, niet uitzonderlijk artistieke landschappen met pluimvee en vogels, waarin zijn nauwkeurige behandeling van met name zangvogels direct in het oog springt.