Margaretha Roosenboom wordt geboren in Den Haag, maar brengt een groot deel van haar jeugd in Brussel door. Daar krijgt ze de eerste schilderlessen van haar vader, de bekende landschapschilder N.J. Roosenboom. Als zij 24 is trekt ze in Den Haag bij haar grootvader Andreas Schelfhout in en gaat meteen bij hem in zijn atelier aan de slag, waar ze van hem de aquareltechniek leert. Het liefst schildert Margaretha bloemen in hun meest natuurlijke staat, geschikt in vazen of als boeket los neergelegd op de bosgrond. Dat betekent dat in haar stillevens ook wilde en uitgebloeide bloemen voorkomen.
De bloemschilderskunst maakte in de tweede helft van de 19e eeuw een ontwikkeling door. Stillevens hadden hun moralistische ondertoon verloren. Roosenboom breekt met haar manier van schilderen bewust met de traditie van het 18e-eeuwse, zorgvuldig geschikte pronkstilleven dat bestond uit veel verschillende bloemsoorten, stijfjes gerangschikt in een vaas. Liever kiest zij voor één bloemsoort – dikwijls rozen – als het hoofdmotief van haar schilderijen en aquarellen. Soms voegt ze daar nog wat fruit aan toe of een andere bloemsoort in een afwijkende kleur. Rond 1850 was Gerardine van de Sande Bakhuyzen haar hierin al voorgegaan door fruit en bloemen losjes te draperen op een stenen plint of de bosgrond. Maar omdat Roosenboom excelleerde in de aquareltechniek was zij in staat de kleuren in haar stillevens veel transparanter en zachter weer te geven en had haar werk een grotere impressionistische uitstraling. Over haar warme tonen en specifieke kleurgebruik schreef een tijdgenoot ‘Vermeer had zijn eigen blauw (…) Rembrandt zijn gulden kleurengamma, Margaretha Roosenboom haar, als roze paarlen glanzende nuanceringen’. In 1887 trekt Roosenboom in Hilversum in bij haar nicht Maria van Wielink en haar man, de landschapsschilder Johannes Gijsbertus Vogel. Drie jaar later verhuizen zij allen naar Voorburg. Als Maria overlijdt in 1892 trouwt Roosenboom op haar 49ste met Vogel.
Samen met Gerardine van de Sande Backhuyzen en Adriana Haanen behoorde Roosenboom tot de toonaangevende bloemstilleven schilders van hun tijd. Haar werk was gezocht en werd goed verkocht. Ze exposeerde regelmatig op de tentoonstellingen van het Haagse Pulchri Studio en het Amsterdamse Arti et Amicitiae, maar ook op de tentoonstellingen van Levende Meesters. In het buitenland was zij ook zeer succesvol; op de wereldtentoonstellingen van Wenen (1873) en Chicago (1893) behaalde zij een gouden medaille, zo ook op een tentoonstelling in Atlanta. Speciaal voor de Franse markt signeerde zij haar werk met ‘Marguerite’. Na haar dood op 53-jarige leeftijd ten gevolge van een ongelukkige val, raakte Roosenboom enigszins in de vergetelheid. Maar in de huidige tijd is er weer volop belangstelling voor de in haar tijd vooruitstrevende stillevens, waarop de natuurlijke uitstraling van de bloem het hoofdmotief is.