Jan Mankes, die al op jonge leeftijd aan tuberculose overleed, was een eenling in de Nederlandse kunst. In 1903 startte hij als leerling in een Delfts glazenier-atelier en volgt een avondopleiding aan de academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag. Daar begint hij met schilderen van vogels. In 1908 kiest hij voor het vrije kunstenaarschap en trekt zich tussen 1909 en 1915 terug bij zijn ouders op het Friese platteland. Hier ontwikkelt hij zijn liefde voor de natuur en ontstaan kleine, fijn geschilderde landschapjes, schilderijen met mensen, dieren en bloemen. Mankes werk wordt gekenmerkt door een grote soberheid en verstilling. Het is dromerig, vaag symbolistisch en vooral kwetsbaar.
In 1915 trouwt Mankes met Annie Zernike, de eerste vrouwelijke predikant van Nederland in Bovenknijpe bij Heerenveen. Ze hebben een kerkelijke achtergrond, literaire belangstelling en een haast religieuze natuurbeleving gemeen. Een tijdje wonen ze in Den Haag, maar verhuizen dan naar de bosrijke omgeving van Eerbeek, die goed zou zijn voor de tuberculose waar Mankes aan lijdt. Dat mocht echter niet veel baten en brengt geen genezing. Als hij niet op bed ligt werkt hij onafgebroken aan zijn oeuvre, waarvan hij zelf zegt: ‘ Ik probeerde mooie dingen te maken in allen eenvoud.’ In zijn dromerige schilderijen wist hij de toeschouwer te beroeren door met verf en inkt het gevoel van verwondering en de zoektocht naar de ziel van zijn onderwerpen over te brengen.
Ongeveer een derde van zijn totale oeuvre is in Eerbeek gemaakt; zachte portretten van zijn echtgenote, stillevens, schilderijen van dieren, tekeningen en grafiek. Mankes was geïnteresseerd in alle dieren, hoewel hij een voorliefde had voor vogels. Zijn schilderijen, evenwichtige composities, stralen een etherische, soms sprankelende en soms wat trieste sfeer uit. Jan de Lange, die een boek samenstelde over de correspondentie die Mankes voerde, zegt: ’Mankes kende de wereld: zonder veel te reizen, deed hij zijn kennis op door te kijken. Zijn zien is kijken met het innerlijke oog. Veel studie is voor hem noodzakelijk, omdat hij vaak dieren in zijn nabijheid had, die hij net zo lang bestudeerde tot hij het wezen ervan volledig doorgrondde.’ Mankes' stijl is direct herkenbaar door zijn krachtige composities met vele kleine kleurnuances van grijs- en bruintinten en okers in dunne, transparante lagen, waarbij hij weinig verf en veel olie gebruikte. De techniek van het glas-schilderen zal hem daarbij goed van pas gekomen zijn.
In 1920 overlijdt Mankes, pas 30 jaar oud en laat een verstild en evenwichtig oeuvre na van zo'n 150 met name kleine schilderijen, een 100-tal tekeningen en zo’n 50 prenten.