Gerrit Willem Dijsselhof begon zijn kunstenaarsloopbaan als vernieuwende kunstnijveraar, met name op het gebied van de versieringen in vlakornament die hij zou toepassen op meubels en wandversiering. Dijsselhof was daarmee een van de drijvende krachten achter de Nieuwe Kunst, de door de Arts and Crafts beweging geïnspireerde vernieuwing van de Hollandse Kunstnijverheid aan het eind van de 19e eeuw. Als all-round kunstenaar maakte hij naast meubelen, ontwerpen voor textiel, boekbanden, glas, borduurpatronen en ook schilderijen. Hiermee zou hij bij het grote publiek het meest bekend worden. Een belangrijk thema in zijn schilderijen waren de vissen, schildpadden en kreeften die hij uitgebreid bestudeerde in het Aquarium van de Amsterdamse dierentuin Artis.
Dijsselhof was de jongste telg uit een boerengezin met veertien kinderen. Zijn wieg stond in Zwollekerspel, een voormalige gemeente gelegen rondom de stad Zwolle. Het gezin leefde zeer teruggetrokken. Zijn ouders waren belezen en hadden een brede belangstelling voor wetenschap en cultuur. Op de lagere school werd zijn teken- en schildertalent ontdekt door de bovenmeester, die Dijsselhof in contact bracht met Jacob Eduard van Heemskerck van Beest. De oud-zeeofficier, die vlakbij de familie Dijsselhof woonde, was een bekend schilder van marines en zou Dijsselhof een jaar les geven. Op aanraden van Van Heemskerck – en met toestemming van zijn vader – ging Dijsselhof naar Den Haag om daar een opleiding te volgen aan de Academie voor Beeldende Kunsten. Vervolgens bezocht hij de Rijksschool voor Kunstnijverheid en de Rijksnormaalschool voor het Teekenonderwijs in Amsterdam. Daar ontmoette Dijsselhof de kunstenaars Theo Nieuwenhuis, Lambertus Zijl en Joseph Mendes de la Costa met wie hij samen de kunstenaarsvereniging Labor et Arte oprichtte. Met andere jonge Amsterdamse kunstenaars als Isaac Israels en Jan Veth werden de ontwikkelingen in de beeldende kunst besproken. Dijsselhof was aanhanger van de ideeën van de Engelse Arts and Crafts beweging, een sociale beweging en een stroming in de toegepaste kunst in de tweede helft van de 19e eeuw. In verschillende Europese landen kwamen in diezelfde tijd overeenkomstige bewegingen op gang – Jugendstil in Duitsland en Art Nouveau in Frankrijk. De Nederlandse tak van die stroming zou de naam Nieuwe Kunst krijgen, met Dijsselhof als een van de belangrijkste vertegenwoordigers.
Dijsselhof was toegewijd aan het eerlijke handwerk en verfoeide de lelijkheid en zielloosheid van machinaal vervaardigde gebruiksvoorwerpen. 'Kijk om je heen en zie hoe zielloos alles is'. Alleen doelmatigheid en versiering voortkomend uit de aard van het gebruikte materiaal konden volgens hem tot schoonheid leiden. Een groot deel van zijn leven heeft hij dit ideaal nagestreefd en oefende zich daarvoor in nieuwe vaardigheden als houtsnijden, batikken en het ontwerpen van meubels en letters. Zijn voornaamste inspiratiebron waren daarbij planten en dieren, die hij ook als ornamenten voor zijn stoelen, kamerschermen en wandversieringen toepaste. Voor de versiering van diploma's en boeken gebruikte hij de houtsnede, een vergeten druktechniek. Met Carel Adolph Lion Cachet experimenteerde hij met de uit Indonesië afkomstige batik techniek. Dijsselhof ontwierp ook hele interieurs, vaak met gedecoreerde bespanningen uitgevoerd in batik. Veel van wat Dijsselhof geleerd had paste hij toe in het ontwerp voor de woonkamer van de Amsterdamse arts W. van Hoorn. In het Kunstmuseum Den Haag (het voormalige Gemeentemuseum) is deze ‘Dijsselhofkamer’ – een gesamtkunstwerk – nog altijd te bezichtigen.
In een speciaal voor hen door kunsthandel E.J. van Wisselingh & Co opgerichte meubelwerkplaats werkten Lion Cachet – sierkunstenaar/boekbandontwerper– meubelontwerper Theo Nieuwenhuis en Dijsselhof aan het ontwerpen en maken van complete interieurs. Deze interieurs, waarvoor het drietal meubelen, stoffen, wandbetimmering, klokken en verlichting ontwierp, onderscheidden zich doordat de decoraties vernieuwend waren. Ze behoren tot het mooiste wat de Nieuwe Kunst in Nederland heeft voortgebracht.
Dijsselhof kwam vanaf zijn leertijd aan de Kunstnijverheidsschool al in Artis om daar dieren naar model te tekenen. Maar het meest was hij te vinden bij het Aquarium, een noviteit in die dagen, om daar de sprookjesachtige onderwaterwereld van de vissen vast te leggen. Als Dijsselhof in 1891 met zijn eerste visschilderijen naar buiten komt is men onmiddellijk enthousiast en zijn ze binnen een paar dagen verkocht, vooral aan collega kunstenaars als Hendrik Willem Mesdag en George Hendrik Breitner. Na zijn academietijd had Dijsselhof zich voornamelijk gericht op zijn werk als sierkunstenaar in de meubelwerkplaats. Maar er kwam een moment dat de opdrachten uitbleven en de exclusieve ambachtelijke werkplaats een financieel fiasco werd. Alleen het werk van Dijsselhof’s echtgenote, de naaldkunstenares Willie Dijsselhof-Keuchenius, die met ‘de naald schilderde’ vond nog gretig aftrek.
Theo Nieuwenhuis bleef in de werkplaats doorwerken tot in de jaren twintig. Lion Cachet hield het ook voor gezien en ging luxe passagiersschepen inrichten Het perfectionisme van Dijsselhof en de zorg die hij aan alles besteedde had hem de das omgedaan. Zijn werk werd te duur en niemand kocht het nog. Vanaf 1902 keerde hij dan ook noodgedwongen terug naar zijn vertrouwde aquarium schilderijen, die hij vanaf dan in olieverf uitvoerde en die gretig aftrek vonden bij Kunsthandel E. J. Van Wisselingh. Na 1905 ging door een technische aanpassing in de waterbassins van het Artis Aquarium de wereld van de (sub)tropische vissen voor hem open. Tot zijn dood in 1924 bleef Dijsselhof vissen schilderen en af en toe nog een landschapje. Zijn aquariumschilderijen werden in de loop van de jaren intiemer en verstilder, met een gedempt koloriet. Steeds kleiner werden zijn diepzeetafereeltjes met een eenzame snoekbaars of een schooltje rode ponen.