George Martens, geboren en getogen in Groningen kreeg van zijn vader, een amateur zeeschilder, zijn eerste schilderlessen. Martens bezocht de Rijks Hogere Handelsschool en volgde tegelijkertijd twee middagcursussen aan Minerva, om uiteindelijk de reguliere opleiding aan de academie te voltooien. Daar leerde hij zijn toekomstige vrouw Alida Pott kennen – de enige vrouwelijke kunstenaar onder de Ploeg-leden – en ook Johan Dijkstra en Jan Wiegers, met wie hij in 1918 kunstkring De Ploeg oprichtte. Martens zou zijn leven lang verbonden blijven met De Ploeg, ondanks dat er nogal eens conflicten waren tussen hem en De Ploeg.
Al voor 1918 had Martens zich als kunstschilder gevestigd en boekte vooral succes met portretopdrachten. Maar ook trok hij er samen met zijn schildervrienden op uit in de omgeving van Groningen. Niet alleen om te schilderen, want voor wat gezelligheid en vermaak was Martens altijd in.
Tussen 1925 en 1932 was Martens vooral gefascineerd door de bedrijvigheid van het stadsleven, de dynamiek van verkeer in de stad, waarin hij zijn weg vond op zijn Harley Davidson. In zijn bruisende stadsgezichten, hoogtepunten in zijn oeuvre, schilderde Martens de figuren met krachtige kleuren, gevoel voor humor en oog voor het individu. Naast stadsgezichten en portretten schilderde Martens model- en figuurstudies, stillevens, landschappen en het kermis- en circusleven. Van Jan Wiegers had Martens geleerd zijn onderwerpen snel en direct te registreren en een vrij en uitbundig kleurgebruik toe te passen. Zijn werk werd niet altijd lovend ontvangen. De Nieuwe Rotterdamse Courant schreef in 1921 over ‘vlotte studies’, en in 1922 schreef het Nieuwsblad van het Noorden: ‘Zoo wekken bijvoorbeeld Martens’ talrijke schilderijen alle de gedachte aan laagconjunctuur in de verfprijzen’. Maar tussen 1923 en 1927, toen Martens deelnam aan twaalf exposities, bijna alle door De Ploeg georganiseerd, leek zijn werk zich anders te ontwikkelen: een krachtiger vormgeving, de kleuren vaster en de onderwerpen belangrijk genoeg om bij stil te staan. Hij maakte in die tijd voor een korte periode gebruik van ‘wasverf’, een medium door Jan Wiegers geïntroduceerd. Rond 1930 werd zijn werk steeds positiever besproken: ‘spontaan, raak en knap werk, soms diep doorvoeld, met een frappant fris kleurgebruik’. Martens werd niet voor niets door Henk van Os een stadsgezicht schilder pur sang genoemd, die als geen ander de roaring twenties heeft vastgelegd.
Martens kon zich ontplooien dankzij de stimulans van Alida Pott, die hem meer ruimte gaf dan zij voor haar eigen artistieke ontplooiing vroeg. De zeer getalenteerde Alida schilderde na haar huwelijk in 1922 bijna niet meer. Uit brieven lijkt dat ze daar zelf weinig over heeft getreurd. Wel bleef ze betrokken bij de kunstwereld, werkte als tekenlerares en bleef ook Ploeglid tot ze ziek werd. Na haar dood in 1931 raakte Martens in rustiger vaarwater en het levendige expressionisme maakte plaats voor een symbiose tussen impressionisme en expressionisme, een trend die zich ook bij de andere Ploegleden al had afgetekend. Kenmerkend wordt het veelvuldig gebruik van het paletmes, afgewisseld met penseel.
Behalve in de stad was Martens ook veel op het water te vinden. In 1931 kocht hij een tjalk, die hij naar zijn in dat jaar overleden vrouw Alida vernoemde. Ook met Johan Dijkstra, die een Staverse jol had, was hij vaak op het water te vinden. Samen, of met verschillende Ploegkompanen, genoten ze van het ruige en vrije leven op de Waddenzee en tochten naar de eilanden, die prachtig expressionistisch werk opleverden.
Nadat in de oorlogsjaren Martens’ productie tot stilstand was gekomen keerde hij na de bevrijding terug naar zijn geliefde onderwerpen: het water, de zich herstellende stad en het uitgaansleven. Zijn werkwijze bleef tot 1960 onveranderd en aan belangstelling voor zijn werk was geen gebrek. Tot aan het einde van zijn loopbaan exposeerde Martens, met als hoogtepunt de door Pictura georganiseerde eretentoonstelling ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag in 1954. In die tijd was zijn productiviteit al afgenomen vanwege teruglopende gezondheid en ook omdat Martens voelde dat zijn oeuvre was afgerond.