Evert Pieters, in 1856 geboren in Amsterdam, vertrok op 23-jarige leeftijd naar de Academie van Beeldende Kunsten in Antwerpen. Na een verblijf in België en Parijs vestigde hij zich in Blaricum, waar de Gooise boerenbevolking hem inspireerde tot het schilderen van zonnige boereninterieurs met moeders en spelende kinderen en tuinen in bloei. Door zijn zuidelijke, kleurige palet onderscheidt hij zich van andere Gooise schilders als Albert Neuhuys en Hein Kever. Als geen ander kon hij in zijn forse, losse toets de weerschijn schilderen van het zonlicht op blonde kinderkopjes, de vlekkerige schaduw van een bloesemboom en de felgekleurde bloemen in het gras. In deze Gooise tijd raakte de familie Pieters ook bevriend met kunstverzamelaars William en Anna Singer, die ook werk van Pieters kopen. Pieters had veel succes met zijn werk, vooral bij de Amerikanen die ons land bezochten. De schilder blonk ook uit in het schilderen van strandgezichten met garnalen- en schelpenvissers in Katwijk.
Pieters wordt geboren in een vrij arme familie en gaat op jonge leeftijd in de leer bij een huisschilder. Op zijn negentiende verhuist hij naar Antwerpen in de hoop daar als leerling-decorateur een beter bestaan te kunnen opbouwen. Hij bezoekt avondtekenklassen aan de Antwerpse Academie. In zijn vrije tijd schildert hij het liefst figuren en portretten. De Belgische landschapschilder Theodoor Verstraete is onder de indruk van het werk van Pieters en biedt hem aan bij hem in de leer te komen. Samen trekken ze de natuur in om landschappen te schilderen. Intussen schildert Pieters ook interieurs en stillevens om in zijn levensonderhoud te voorzien.
Pas op 39-jarige leeftijd keert hij terug naar Nederland. Hij zwerft door heel Nederland op zoek naar plekken die hem voor zijn werk kunnen inspireren. In 1895 trouwt hij met Marie van de Bossche; samen reizen ze naar Parijs en Barbizon, waar Pieters het werk van de Franse impressionisten leert kennen. De lichtinval in hun schilderijen zet hem aan om anders met de weerkaatsing van het licht in zijn eigen schilderijen om te gaan. Na Frankrijk vestigt het echtpaar Pieters zich in Blaricum, waar de schilder het thema ontdekt van het binnenhuistafereel. In Nederland wordt zijn werk aanvankelijk maar matig gewaardeerd, in tegenstelling tot Amerika. Pieters kan zelfs geen lid worden van Pulchri Studio in Den Haag; dit lukt pas na tussenkomst van Jacob Maris.
Na een verblijf in Italië, waar hij herstelt van een operatie, wordt zijn werk een stuk lichter en schildert hij steeds vaker bloemen en portretten. In 1905 verhuist hij naar Katwijk aan Zee, waar de bomschuiten nog door paarden op het strand getrokken worden en waar mondaine vakantiegangers nog geen bezit van het dorp genomen hebben. Veel schilders van de Haagse School, maar ook buitenlanders, hadden zich daar gevestigd om het eenvoudige vissersleven vast te leggen. Drie jaar lang zou Pieters zich daar toeleggen op het schilderen van schelpenvissers, zonsondergangen vlakbij zee en strandgezichten. Na terugkeer naar Blaricum in 1908 blijft hij doorgaan met deze thema’s. Als hij in 1917 Blaricum verruilt voor Laren laat hij in zijn atelier een speciaal hoekje inrichten als boereninterieur en in de tuin laat hij vaste modellen poseren. Vanaf dat moment ontdekt Nederland zijn talent en wordt hij met de jaren toch een van de meest bekende schilders van Laren.