Coba Ritsema was een van de weinige vrouwelijke kunstenaars in haar tijd. Ze werd bekend met haar stillevens, portretten en interieurs in een impressionistische stijl die begin van de 20e eeuw goed paste bij de heersende smaak van die tijd. Haar composities, aanvankelijk somber, werden in de loop van de jaren steeds vrijer, haar kleuren lichter en frisser en haar penseelstreek steeds breder, bijna mannelijk en meteen herkenbaar. Steeds meer vrouwen in die periode kregen de kans zich te bekwamen in de schilderkunst en werden net als Ritsema toegelaten tot het ‘vrouwenklasje’ van August Allebé op de Rijksacademie waar ze les kregen van Nicolaas van der Waay en Carel Dake. In het klasje zaten ook Marie van Regteren Altena, Jo Bauer-Stumpff en Lizzy Assingh. Met hen en nog een paar andere bevriende kunstenaressen richtte Ritsema een kunstenaarsvereniging op, die in 1912 door de kunstcriticus Albert Plasschaert als de Amsterdamse Joffers werd geïntroduceerd. De groep droeg in belangrijke mate bij tot de acceptatie van vrouwen in de kunst in die tijd, kwam wekelijks bijeen om te schilderen en exposeerde ook gezamenlijk. Intussen huurde Ritsema in Haarlem een atelier, waar zij ook twee jaar lang les kreeg in het schilderen van landschappen van haar broer Jacob, met wie zij samen er op uit trok naar het Gooi. In 1899 verhuisde ze naar Amsterdam, waar ze haar atelier had op Singel 512.
Ritsema was een begenadigd schilderes, die nationale en internationale erkenning kreeg. Ze ontving onder meer in 1900 de Willink van Collenprijs, in 1910 de bronzen medaille op de Wereldtentoonstelling te Brussel en in 1918 de Koninklijke Arti-medaille, ter beschikking gesteld door koningin Wilhelmina. Ze bleef tot op hoge leeftijd actief in haar atelier op de vierde verdieping, die ze nog steeds eigenhandig beklom en waar ze op elke verdieping een stoel had geplaatst om uit te rusten vanwege een hartaandoening. Haar werk werd altijd goed verkocht, haar onderwerpen, in combinatie met haar krachtige penseelvoering en frisse kleurgebruik waren graag gezien. Toch bleef ze haar hele leven onzeker over haar werk waar ze moeilijk afstand van kon doen en waarvan ze vond dat het altijd nog beter kon.