De Noord-Duitse schilderes Clara von Sivers-Krüger startte op 15-jarige leeftijd haar kunstzinnige opleiding. Ze studeerde aan de Kunstacademie van Kopenhagen onder de Biedermeierschilder Otto Ottesen, en daarna in Parijs, Lyon, Dresden. In Stuttgart kreeg ze les van de bloemstillevenschilderes Anna Peters, een van de eerste Duitse schilderessen die van haar werk kon leven. Tijdens een verblijf in België werkte ze in Antwerpen bij Eugène Joors en in Brasschaat bij Henry Luyten. De vooruitstrevende Von Sivers-Krüger kon zichzelf financieel onderhouden. In 1875 opende ze een schilderschool voor vrouwen die in die tijd op weinig academies werden toegelaten. Ook verdiende ze de kost als schilder en lithograaf en richtte ze een eigen uitgeverij op, waar ze onder andere het geïllustreerde maandblad Kunstgewerbe für's Haus publiceerde. Haar werk werd gewaardeerd, zelfs tot aan het hof toe, want Keizer Wilhelm I behoorde tot haar clientèle. Vanaf 1877 deed ze aan veel exposities mee in Duitse steden, maar hing haar werk ook in 1904 overzee op de Wereldtentoonstelling in St. Louis, Missouri. Het liefst schilderde ze bloemstillevens, maar daarnaast maakte ze ook fruit- en wildschilderijen. Ze beeldde haar bloemen in heldere kleuren en een impressionistische toets af, vaak op speelse wijze, zoals Gerardine van de Sandebakhuyzen en Margaretha Roosenboom dat in die tijd in Nederland deden. Ook op sociaal gebied was Von Sivers een betrokken lid van diverse kunstenaarsverenigingen, waaronder die van Vrouwelijke Kunstenaars en Kunstliefhebbers in Berlijn. Haar huwelijk in 1878 met de Baltische marineofficier Peter van Sivers, met wie ze een zoon kreeg, hield echter maar 10 jaar stand.