Charles Hubert Eyck verwierf bekendheid als schilder, illustrator, beeldhouwer, glazenier en keramist en maakte vele monumentale wandschilderingen. Hij was een voortrekker van de Limburgse School, een groep kunstenaars die in de eerste helft van de 20e eeuw in een aan romantisch expressionistische stijl wand- en glasschilderingen in vooral rooms-katholieke kerken maakte.
Als Eyck na een ziekte op zijn tiende doof wordt moet hij van school af. Al vroeg was hij aan het tekenen en zijn ouders besluiten hem op zijn veertiende naar de Maastrichtse aardewerkfabriek 'Ceramique' te sturen, waar hij kopjes en schoteltjes decoreert en zo kan bijdragen aan de inkomsten van het gezin. In de avonduren volgt hij tekenlessen bij de plateelschilder Jos Tilmans. Op zijn eenentwintigste volgt hij een opleiding aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam. Hij wordt in deze periode sterk beïnvloed door A. Derkinderen, bekend om zijn monumentale wand- en glasschilderkunst.
Als hij in 1922 de Prix de Rome wint gaat hij op studiereis naar Italië. Daar ontmoet hij zijn toekomstige vrouw, de Zweedse schilders Karin Meyer, met wie hij zijn reis naar Zuid-Frankrijk vervolgt. Zij verblijven daar tot eind jaren twintig en keren dan terug naar Nederland, waar zij in Schimmert in Zuid-Limburg gaan wonen. Daar had zich in die jaren een groep progressieve katholieke schrijvers, journalisten, architecten, filmers en kunstenaars verzameld, die op zoek waren naar meer artistieke vrijheid en openheid, ook ten aanzien van niet-katholieken. Zij brachten in het tijdschrift De Gemeenschap hun visie naar buiten. De beeldende kunstenaars, waaronder Henri Jonas, Joep Nicolas, Otto van Rees en Charles Eyck, stonden bekend als de Limburgse School.
In 1938, als Eyck steeds meer bekendheid krijgt, ontwerpt hij zijn eigen huis ‘Ravensbos’ tussen Valkenburg en Schimmert, waar hij tot het eind van zijn leven zal blijven wonen. Door zijn doofheid leidt Eyck een redelijk teruggetrokken leven. Hij leest veel en schrijft brieven aan iedereen met wie hij van gedachten wil wisselen. Hij weigert lid van de Kultuurkamer te worden tijdens de Tweede Wereldoorlog en herbergt in die tijd collega’s die moeten onderduiken. Na de oorlog is hij veel aan het werk in de vele beschadigde kerken en krijgt hij opdrachten voor verzetsmonumenten.
In 1955 is hij korte tijd hoogleraar aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht. Door onenigheid met de directeur neemt hij na een jaar weer ontslag. In die tijd verzet Eyck zich ook tegen de opkomende nieuwe kunststromingen en maakt verschillende buitenlandse reizen om inspiratie op te doen naar Spanje, Griekenland en de Nederlandse Antillen.
Eyck was een veelzijdig kunstenaar met een ongekende hoge productie. Zijn missie was dienstbaar aan de samenleving te zijn, een gemeenschapskunstenaar.