De Limburger Charles Hubert Eyck verwierf bekendheid als schilder, illustrator, beeldhouwer, glazenier en keramist en maakte vele monumentale wandschilderingen. Als hij na een ziekte op 10-jarige leeftijd doof wordt moet hij van school af. Op jonge leeftijd was hij al aan het tekenen en zijn ouders sturen hem naar de Maastrichtse aardewerkfabriek Ceramique waar hij kopjes en schoteltjes decoreert en zo bijdraagt aan de inkomsten van het gezin. In de avonduren volgt hij tekenlessen bij de plateelschilder Jos Tilmans en op eenentwintigste gaat hij naar de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam. In deze periode wordt hij sterk beïnvloed door A. Derkinderen, bekend om zijn monumentale wand- en glasschilderkunst.
Als hij in 1922 de Prix de Rome wint gaat hij op studiereis naar Italië. Daar ontmoet hij de Zweedse schilders Karin Meyer, met wie hij in 1924 trouwt. Zij reizen door naar Zuid-Frankrijk, waar ze 4 jaar zullen blijven. Eyck ontwikkelt een heel eigen, licht romantisch expressionistische stijl waarin de invloeden te zien zijn van het werk van Picasso en Matisse dat hij in Frankrijk zag en dat van de CoBrA schilders in Nederland. Eind jaren 20 keert Eyck naar Nederland terug om in het Zuid-Limburgse Schimmert neer te strijken. Daar had zich in die jaren een groep progressieve katholieke schrijvers, journalisten, architecten, filmers en kunstenaars gevormd die het benauwde provincialisme in de Limburgse kunstwereld wilden openbreken met de roep naar meer vrijheid en openheid. Deze groep kunstenaars, waar Henri Jonas, Joep Nicolas, Otto van Rees en Charles Eyck de belangrijkste vertegenwoordigers van waren, werd bekend als de Limburgse School en kwam in de periode 1918-1940 tot volle bloei. De katholieke kerk was de bindende sociale factor en bleek ook, naast het bedrijfsleven, een grote opdrachtgever voor glas-in-loodwerk, reliëfs, beelden en schilderijen in kerken en gebouwen.
In 1938, als Eyck steeds meer bekendheid krijgt, ontwerpt hij zijn eigen huis ‘Ravensbos’ tussen Valkenburg en Schimmert, waar hij tot het eind van zijn leven zal blijven wonen. Door zijn doofheid leidt hij een redelijk teruggetrokken leven. Hij leest veel en schrijft brieven aan iedereen met wie hij van gedachten wil wisselen. Hij weigert lid van de Kultuurkamer te worden tijdens de Tweede Wereldoorlog en herbergt in die tijd collega’s die moeten onderduiken. Na de oorlog is hij veel aan het werk in de vele beschadigde kerken en krijgt hij opdrachten voor verzetsmonumenten.
Na een verblijf van een jaar op Curaçao (1952-1953)verandert de verhalende barokke stijl van Eyck naar een meer romantisch expressionistische. De abstracte kunst die zich na de Tweede Wereldoorlog aandient laat Eyck links liggen – hij gaat door met figuratief werk. Hij is op zoek naar nieuwe uitdrukkingsvormen en vindt die in een heel eigen, licht romantisch expressionistische stijl. Hierin zijn invloeden te zien van de lijnvoering die Picasso in zijn werk hanteert, het kleurgebruik van de CoBrA schilders en de eenvoudige beeldtaal van de expressionisten.
In 1955 is hij korte tijd hoogleraar aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht. Door onenigheid met de directeur neemt hij na een jaar weer ontslag. In die tijd verzet Eyck zich ook tegen de opkomende nieuwe kunststromingen en maakt verschillende buitenlandse reizen om inspiratie op te doen naar Spanje, Griekenland en de Nederlandse Antillen. Eyck was een veelzijdig kunstenaar met een ongekende hoge productie. Zijn missie was dienstbaar aan de samenleving te zijn, een gemeenschapskunstenaar.