Anton Rooskens was al geruime tijd als kunstenaar werkzaam toen hij in 1945 een radicale ommezwaai maakte naar een vrije, ongebonden vormentaal. Daaruit volgde aansluiting bij de Nederlandse Experimentele Groep. Voor zijn abstract-expressionistische voorstellingen vond Rooskens inspiratie bij de 'primitieve' Afrikaanse en precolumbiaanse kunst, die door veel schilders na de oorlog werd ontdekt. Afgodsbeelden, maskers, schilden en hun karakteristieke versiering zijn dan ook terug te vinden in vrijwel al zijn composities uit de jaren 40 en 50, beheerst door een levendig lijnenspel en royaal gebruik van zwart. Na 1965 worden de composities steeds kleuriger. De vormen hebben vaak zwarte contouren, en vogelmotieven in rood, geel en blauw worden uitbundig gebruikt.