Adriana Haanen was gespecialiseerd in het schilderen van stillevens met bloemen en vruchten. Evenals de jongere Margaretha Roosenboom en Gerardine van de Sande Bakhuyzen schonk zij aandacht aan het natuurlijk aanzien en het eigen karakter van de bloemen die ze afbeeldde.
Haanen, geboren in Oosterhout (Noord-Brabant), wordt al vroeg in de schilderkunst ingewijd door haar vader Casparis Haanen van wie zij haar eerste schilderlessen krijgt, samen met haar broer Remigius en zus Elisabeth. Het gezin verhuist in 1830 naar Amsterdam. Daar ontwikkelt Adriana zich als een succesvol en productief stillevenschilderes. Haar vroege werk komt voort uit de traditie van de 18e eeuw, bloemboeketten in hoge vazen, opgemaakt op een marmeren blad, in een fijn uitgewerkte stijl geschilderd, al dan niet met enkele jachtattributen. Op de tentoonstellingen van levende Meesters in onder meer Amsterdam en Den Haag exposeert en verkoopt zij vanaf 1841 haar werk. Ook is haar werk te zien op tentoonstellingen in Parijs, Antwerpen en Brussel. In 1845 wordt zij erelid van de Koninklijke Academie in Amsterdam en in 1855 meldt zij zich aan bij de kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae in Amsterdam.
In 1862 vestigt Haanen zich definitief in het pittoreske Oosterbeek, waar zich vanaf ca 1840 een kunstenaarskolonie had gevormd, in navolging van de schilderskolonie in Fontainebleau bij Parijs. Met Maria Vos, een bevriend schilderes, deelt ze daar een woning met atelier. Voor de verkoop van haar werk blijft Haanen gebruik maken van de grote landelijke en internationale tentoonstellingen. Daarnaast bouwen de schilderessen een heel eigen netwerk van opdrachtgevers en kopers op in Oosterbeek en geeft Haanen teken- en schilderles. Een van haar leerlingen is de schilderes Anna Abrahams die in Oosterbeek op kostschool zit. De successen die de twee vriendinnen hebben met de verkoop van hun natuurlijk ogende geschilderde boeketten en stillevens stelt hen in staat in 1870 in Oosterbeek Villa Grada te laten bouwen, waar Haanen tot haar dood in 1895 blijft wonen.
Het werk van Haanen wordt door haar tijdgenoten gewaardeerd. Op de tentoonstellingen van Levende Meesters kan zij aanzienlijke bedragen voor haar werk vragen en tijdens haar leven wordt haar werk opgenomen in grote verzamelingen, zoals die van koning Willem II en de collectie van het Rijk. Na 1860 ontwikkelt zij een geheel eigen stijl, veel losser van toets. We zien dan veel bloemboeketten van rozen of fruitstillevens met druiven, abrikozen en aardbeien. De bloemboeketten nonchalant bijeen gelegd op een stenen richel of op de grond, soms in een rieten mand op de bosgrond. Zij markeert hiermee, samen met Gerardine van de Sande Bakhuyzen en Margaretha Roosenboom, de overgang van het stijf geschikte pronkboeket naar de impressionistische benadering die met de Haagse School na ca 1865 zijn intrede doet. In haar werk is de verandering te zien van het traditionele gearrangeerde bloemstilleven van de 17e en 18e eeuw naar de 'natuurlijke' boeketten en stillevens in een krachtig coloriet van de 19e eeuw.